Een aantal lessuggesties over gedichten. Leuk om te gebruiken tijdens valentijnsdag
Doel
De kinderen luisteren naar een verhaal. Ze maken rijmpjes uitgaande van een vaste beginregel. Ten slotte spelen ze het voorleesverhaal na
- Lees het verhaal Ippie tippie toppie … voor. Laat de kinderen erop reageren.
- Vraag of iemand ook een rijmpje kan maken zoals Dolf, Eefje en papa dat doen in het verhaal. Geef een voorbeeld: Ippie tippie teur, dat daar is de deur. (Wijs de deur aan.) Of: Ippie tippie tak, een vogel op het dak.
- Wijs enkele kinderen aan die het verhaal naspelen. Het is niet nodig om precies de rijmpjes uit het verhaal te gebruiken. Als de kinderen er zelf een kunnen verzinnen tijdens het spel is dat nog leuker!
Lopen op een versje
De kinderen leren een versje. Ze zeggen het versje op in verschillende ritmen
- Vertel de kinderen dat ze een versje gaan leren. Zeg het volgende versje enkele malen op:
Dit zijn mijn wangetjes en dit is mijn kin. Dit is mijn mondje met tandjes erin. Dit zijn mijn oren, mijn ogen, mijn haar. Nu nog mijn neusje en dan ben ik klaar. |
- De kinderen herhalen de tekst. Gelijktijdig wijzen ze de verschillende lichaamsdelen aan.
- Leg het versje op in verschillende ritmen. Geef het ritme aan met de tamboerijn. Bijvoorbeeld: een slepend, traag, sloom ritme. Onderstreep dit door de gebaren traag uit te voeren. Zeg het versje daarna op in een snel en vrolijk marstempo, met ondersteuning van vrolijke gebaren.
- De kinderen zeggen het versje samen met u op in beide ritmen. Ze laten duidelijk zien wat het kenmerkende van dat ritme is: het eerste traag, het tweede vrolijk.
- Geef de kinderen opdracht om het versje op te zeggen en op het ritme door het lokaal te lopen. Doe zelf mee. Eerst sloom en traag opzeggen, en zo wordt er ook gelopen. Dan snel en vrolijk, bijvoorbeeld in marstempo.
- Zeg het versje zo in verschillende ritmen op. Voer daarbij samen met de kinderen een beweging uit die sterk ritmisch is. Denk bijvoorbeeld aan:
- hinkelen: de kinderen zeggen het versje op, terwijl ze hinkelen. Elke huppel bepaalt de klemtoon op een woord. Het versje zal in dit hinkelritme staccato worden opgezegd, de klanken worden kort gehouden.
- zwemmen: de kinderen zeggen het versje op, terwijl ze met brede zwembewegingen door het lokaal lopen. Het versje zal trager worden opgezegd, de klanken worden langer aangehouden.
Aan welk dier denk je?
Doel
De kinderen kunnen aangeven welk dier ze associëren met bepaalde klanken.
Herhaal dit met andere onzin-zinnen waarin alleen klanken worden gebruikt. Hier volgen enkele suggesties:Geef de kinderen de volgende luisteropdracht: Ik zeg een zin. Aan welk dier denk je? Zeg een onzin-zin met veel sisklanken, bijvoorbeeld ‘sissielissie-sissielis’. Laat de kinderen reageren: aan welk dier denken ze? (Een slang.) Waarom? (Omdat die sist.)
-
- ikketikke-sikkepit (trippelend voordragen; bijvoorbeeld een muis of rat);
- oempestoempe-dommedoem (zwaar, traag; bijvoorbeeld een olifant);
- flinterpinne-wikkeldink (licht, zwevend; bijvoorbeeld insecten, vogels);
- padankerpadik-padankerpadak (ritmisch; bijvoorbeeld paard).
- Vraag de kinderen om zelf een dergelijke onzin-zin te bedenken.
- Anderen vertellen aan welk dier ze daarbij denken.
Ippie tippie toppie …
Ze hangen lui in de bank.
Dolf en Eefje zitten voor de tv.
Zoals elke avond om deze tijd staat Sesamstraat op.
Dat vinden ze het leukste programma dat ze kennen.
Ze zouden het voor geen goud willen missen.
Papa en mama vinden Sesamstraat ‘leuk voor kinderen’.
Ammehoela, denkt Dolf.
Ze zitten er altijd bij als het begint.
Papa zit dan zogenaamd de krant te lezen.
Maar telkens als Dolf kijkt, ziet hij papa over de rand naar de tv kijken.
En als het grappig is, hoor je hem het hardst lachen van allemaal.
Mama komt altijd binnen als het programma begint en zegt dan: ‘Zo, en nu eerst even uitrusten.’
Maar mama rust altijd uit bij Sesamstraat, en niet bij een ander programma op de tv!
Nee, papa … Sesamstraat is gewoon leuk voor iedereen.
Niet alleen voor kinderen.
Waus, de hond, ligt op het kleed voor de tv.
Hij is de enige die echt niets om Sesamstraat geeft.
Behalve als het Koekiemonster op het scherm komt.
Want ‘koekie’ is het enige woord dat Waus begrijpt.
Maar als hij dan ziet dat er niemand naar de koektrommel grijpt, doet hij zijn ogen weer dicht.
Ernie en Bert zijn op het scherm.
Bert stoot juist zijn hoofd tegen de lamp.
Ernie moet lachen en zegt:
‘Ippie tippie toppie
Bert die stoot zijn koppie!’
Dolf en Eefje beginnen te lachen.
Net als papa.
En net als mama.
Op tv wrijft Bert over de bult op zijn hoofd.
Ernie staat nog steeds te lachen, en dat vindt Bert helemaal niet aardig.
Maar even later trapt Ernie op een boek dat hij niet heeft opgeruimd.
Hij schuift uit en valt … bonk … op zijn billen.
‘Hè, hè, hè’, lacht Bert.
‘Ippie tippie tatje
Ernie valt op zijn gatje!’
Dolf en Eefje lachen nog harder.
En papa en mama ook.
‘Wat leuk’, roept Eefje.
‘Die kunnen goed versjes maken.’
Daar had Dolf nog niet aan gedacht.
Inderdaad, dat lijken wel versjes.
Zou hij dat ook kunnen?
Hij denkt even na.
Dan zegt hij:
Ippie tippie tips
Ik lust best wel chips!
Eefje begint te lachen.
Mama kijkt hem verbaasd aan.
Mar papa zegt:
‘Ippie tippie tast
Die liggen in de kast!’
En Eefje zegt:
‘Ippie tippie takje
Dan pak ik ook een zakje.’
En even later praat iedereen alleen nog maar in versjes.
Iedere keer als iemand iets zegt, geeft een ander antwoord in een versje.
Sesamstraat is al lang afgelopen, en nog steeds liggen Dolf en Eefje over de grond te rollen van het lachen.
Steeds is er wel iemand die weer een leuk versje weet.
‘Ippie tippie tokkel
Papa is een wokkel.’
Of:
‘Ippie tippie taart
Waus verliest zijn staart.’
Dan wordt er aan de deur gebeld.
Papa loopt lachend naar de deur met Dolf en Eefje achter hem aan.
Hij doet open en daar staan twee agenten.
‘Dag meneer’, zegt een van hen. ‘Is die rode auto van u?’
Papa kijkt lachend de kant op die de agent aanwijst.
‘Ippie tippie tij
die is inderdaad van mij’, zegt papa.
Dolf en Eefje schieten weer in de lach.
‘Meneer, wij willen even zeggen dat …’, zegt de andere agent.
Maar hij krijgt de kans niet om zijn zin af te maken.
Want Waus begint hard te blaffen.
‘Ippie tippie taffe
Wat kan die Waus hard blaffen’, zegt papa.
En iedereen proest weer van het lachen.
Behalve de twee agenten!
Die kijken elkaar weer aan.
Dit lijkt wel een gekkenhuis, denken ze.
Dan steekt een van de agenten zijn vinger op.
Hij blijft maar kijken met een glimlach op zijn gezicht en zijn vinger omhoog en zegt niets.
Langzaam wordt het lachen van papa, Dolf en Eefje minder.
Ze worden toch wel nieuwsgierig.
Wat zou die agent willen zeggen?
Eindelijk, als het helemaal stil is, zegt de agent:
‘Ippie tippie teur
Er zit een deuk in de autodeur.’
De andere agent begint te lachen.
Samen draaien ze zich om en lopen weg.
Papa’s lach is in een keer helemaal verdwenen.
Verschrikt loopt hij naar zijn auto, met Dolf en Eefje weer achter hem aan.
En inderdaad … er zit een flinke deuk in de deur.
Iemand moet daar hard tegenaan gereden zijn.
Ook bij Dolf en Eefje is het lachen verdwenen.
Papa gaat met zijn hand over de deuk.
Dan zegt Dolf zachtjes:
‘Potjandikkie …
Díe deur kreeg een tikkie!’
Papa kijkt hem aan … zegt dan ‘die Dolf’ en schiet enorm in de lach!
De tranen rollen over zijn wangen.
Hij kan niets meer zeggen en loopt met zijn handen op zijn buik terug naar de voordeur.
Dolf kijkt papa na, maar hij snapt er niets van.
Heeft hij soms iets raars gezegd …!
|