Sint Maarten verhaal

 

Maarten en Sint Maarten
De belevenissen van een jongen tijdens het Sint-Maartensfeest
“Maarten, wil jij dit briefje even naar mevrouw De Wilde brengen?” klonk de stem van meneer Rutgers door de stille klas. Maarten keek vragend op van zijn werk. Hij probeerde de aardrijkskunderepetitie te maken, waar alle andere jongens en meisjes ook mee bezig waren. Het lukte niet zo goed, want Maarten kwam net van een andere school waar ze een heel ander aardrijkskundeboek gebruikten. “Zie maar wat je ervan maken kunt,” had meneer Rutgers gezegd toen hij de vragen uitdeelde. “Je krijgt geen cijfer als het je niet lukt.””Mevrouw De Wilde is de juffrouw van de eerste klas,” ging meneer Rutgers verder. “En ze is zijn vriendin,” siste Kees, die naast Maarten zat.

“Zei je wat, Kees?” vroeg meneer Rutgers.

“Ik zuchtte meneer,” antwoordde Kees. “Het is zoveel.”

“Doorwerken dan maar. Maarten, hier is de brief en wacht op antwoord,” zei meneer.

Maarten was blij dat hij even wat anders kon doen. Langzaam liep hij door de gang naar de eerste klas, waar zijn zusje Annemiek ook in zat. De eersteklassers waren aan het zingen:

“Sinte Maarten ’t is zo koud.
Geef me een kooltje of wat hout,
Geef me een appel of een peer,
Dan kom ik ’t hele jaar niet weer.”

Maarten klopte aan de deur en omdat zijn geklop toch niet te horen was door het gezang, stapte hij maar gewoon naar binnen. Een beetje aarzelend liep hij naar de mevrouw voor de klas. “Hier is een briefje van meneer Rutgers,” zei hij. “Dank je wel,” zei mevrouw De Wilde. Ze scheurde de enveloppe open en las snel de inhoud.

Toen keek ze Maarten aan. “Wie ben jij eigenlijk?” vroeg ze. “Ik ken je niet.”

“Ik ben Maarten Blom, we zijn hier pas komen wonen,” antwoordde Maarten.

“De broer van Annemiek dus,” zei mevrouw De Wilde, “en een naamgenoot van Sint Maarten, dat is leuk.”

“Sint Maarten?”

“Ken je die niet? Vraag vanmiddag maar aan Annemiek wie dat is. Ze weet er nu alles van, hè Annemiek! En zeg tegen meneer Rutgers dat alles in orde is.”

“Ja mevrouw,” zei Maarten en op zijn gemak liep hij naar zijn eigen klas terug. Achter zich hoorde hij nog zingen: “Elf november is de dag, dat mijn lichtje branden mag.”

Hij gaf de boodschap van mevrouw De Wilde door en ging aan zijn tafeltje zitten om verder te werken. Steeds hoorde hij in zijn hoofd het liedje van Sint Maarten klinken. Wie was Sint Maarten?

’s Middags na schooltijd liep Maarten met Kees naar huis. “Wie is Sint Maarten?” vroeg hij. “O, iets voor kleine kinderen,” antwoordde Kees. “Op 11 november gaan kleine kinderen met lampionnen langs de huizen om snoep of geld op te halen. Je krijgt haast altijd mandarijnen of doosjes met rozijnen of zoiets. Niks aan.”

“Maar wie is Sint Maarten?” vroeg Maarten weer.

“Geen idee,” zei Kees.

Thuis vroeg Maarten het aan Annemiek, maar veel wijzer werd hij niet van haar verhaal. “Ga naar de bibliotheek,” zei moeder, “en vraag het daar. Daar hebben ze vast wel een boek waar iets in staat over die Sint Maarten.”

De bibliotheek was gelukkig vlakbij. Een jonge man met een baardje hielp Maarten. “Hier, in deze boeken staat heel wat over Sint Maarten,” zei hij, “wil je lenen, dan moet ik je kaart hebben.”

“Ik heb nog geen kaart,” zei Maarten, “ik woon hier pas een week.”

“Kom maar, dan schrijf ik er een voor je uit,” zei de leeszaalassistent.

En zo kon Maarten even later met een boek over heiligen en een boek over volksfeesten naar huis. Thuis las hij over de soldaat Maarten, die lang geleden op een koude winterdag zijn mantel met zijn zwaard in tweeën sneed en de ene helft aan een bedelaar gaf en de andere helft zelf weer omsloeg.

Deze soldaat Maarten droomde de volgende nacht dat hij Jezus zag, gekleed in die halve mantel. “Jij hebt mij je mantel gegeven,” zei Jezus, “ik dank je daarvoor.”

De soldaat Maarten wilde geen soldaat blijven. Hij wilde christen worden en soldaat zijn paste daar niet bij, vond hij. Hij liet zich dopen en verliet het leger. Doordat hij veel mensen hielp werd hij bekend. Later werd deze Maarten bisschop van Tours, een stad in Frankrijk, maar hij bleef de gewone arme mensen belangrijker vinden dan de rijke machtige mensen.

Na zijn dood werd Maarten niet vergeten. Allerlei verhalen werden over hem verteld, het ene nog mooier dan het andere. Een heilige noemden de mensen hem ten slotte. Kerken werden genoemd naar Sint Maarten en op 11 november werd een feest gevierd ter ere van hem. Kinderen mochten dan met lampionnen langs de huizen gaan en lekkers en geld bij elkaar bedelen.

Nu begreep Maarten wat Annemiek verteld had over het maken van een lampion op school en over het Sint Maartenlopen. Zij wilde natuurlijk ook langs de huizen gaan, want dat was in dit dorp, hun nieuwe woonplaats, de gewoonte. Zij liever dan hij. Kleine-kinderwerk was het. Maar diep in zijn hart vond Maarten het wel leuk, dat hij genoemd was naar Sint Maarten, over wie zoveel mooie verhalen werden verteld. Sint Maarten was goed en vriendelijk, dapper en sterk geweest. Zo zou Maarten ook graag willen zijn.

De volgende dag was het 11 november. ’s Morgens al riep Annemiek: “Vanavond gaan we Sint Maartenlopen, hè Mam!” Moeder knikte: “Ja zeker, om zeven uur.”

Maar toen Maarten en Annemiek ’s middags uit school thuiskwamen, troffen ze daar hun moeder met een schorre keel, rode ogen en een drupneus.
“Jongens,” zei moeder, “het spijt me, maar ik kan straks niet mee. Ik heb kou gevat en voel me zo ziek. Ik ga naar mijn bed. In de keuken staan boterhammen voor jullie. Eet die om zes uur maar op en ga nu een spelletje doen of wat lezen. Vader komt vanavond pas om negen uur thuis, dus moet jij om zeven uur maar met Annemiek mee gaan, Maarten.” En na nog eens flink haar neus gesnoten te hebben, ging moeder naar boven.

Maarten liep met een boos gezicht de huiskamer in. Leuk was dat. In de eerste plaats wilde hij om zeven uur tv kijken, het laatste deel van een spannende jeugdserie en in de tweede plaats voelde hij er niets voor met Annemiek en haar lampion langs de huizen te gaan bedelen om mandarijnen.

Stel je voor dat Kees hem betrapte op zo iets kinderachtigs. Maarten dacht na. Zou hij Annemiek zeggen, dat ze maar alleen moest gaan of met de buurkinderen? Maar Annemiek was zo verlegen en ze kende de buren nog helemaal niet. Zou hij zeggen dat hij erge hoofdpijn had?

Maarten hoorde Annemiek in de keuken zingen: “Sinte Maarten, ’t is zo koud…” Even later kwam ze de kamer in met haar zelfgemaakte lampion.

“Vind je hem mooi Maarten?” vroeg ze. Haar hele gezicht straalde.

“Annemiek,” begon Maarten, “kun je vanavond niet alleen gaan? Ik voel me ook niet zo lekker. Misschien heeft mamma me aangestoken.” Annemiek keek Maarten met verschrikte ogen aan. “A-a-alleen?” stotterde ze. “D-dat kan ik niet.” Haar lip begon te trillen. “Ik heb erge hoofdpijn,” zei Maarten, “sorry, hoor, maar het gaat echt niet.” Annemiek was geen huilebalk. Stilletjes ging ze in een stoel zitten en stak haar duim in haar mond, iets wat ze anders nooit meer deed. Maarten was blij dat Annemiek niet gilde of stampvoette. Nu merkte moeder tenminste niets.

Om half zeven werd er aan de deur gebeld en tegelijk hoorden Annemiek en Maarten zachtjes zingen: “Sinte Maarten, ’t is zo koud…”

“Er liggen appels en doosjes smarties in de keukenkast,” wist Annemiek, “die mogen we geven.”

Samen liepen ze naar de deur. Daar stonden drie kinderen met lampionnen en een mevrouw. Ze zongen nog een liedje en hielden toen hun tassen op voor het lekkers. Maarten deelde uit.

Toen keek hij naar Annemiek en zag hoe de tranen over haar wangen liepen.

“Doe je jas aan Annemiek,” zei hij opeens, “wij gaan ook.”

Annemiek keek Maarten aan. “Echt?” vroeg ze ongelovig.

“Ja, ik zal gauw je lampion aansteken.”

En daar gingen ze, van huis tot huis en overal zongen ze samen. Bij het huis van Kees aarzelde Maarten. Als Kees opendeed, wat zou hij dan zeggen? Maar Sint Maarten had zich er ook niets van aangetrokken wat de mensen zouden zeggen van zijn halve mantel…

Vastberaden drukte Maarten op de bel en toen Kees voor hem stond, zong hij vrolijk met Annemiek mee: “Sinte Maarten, ’t is zo koud…”

 

 

Het verhaal ‘Maarten en Sint Maarten’ van Martje Wouters is overgenomen uit: Verhalen om nooit te vergeten, Meinema, Delft.