Voorlezen 2
Beginsituatie:
Ik zorg dat de kinderen vragen kunnen beantwoorden tijdens het Voorlezen. Ik vraag bijvoorbeeld wat voor beroep/persoon er nu bij is gekomen. Ik vind het boek erg geschikt voor deze leeftijdgroep omdat het verhaal niet moeilijk is geschreven en er beroepen in voorkomen die je de kinderen dus kan aanleren.
Bedoelingen:
Ik wil de kinderen beroepen leren, woorden die ze niet kennen en dat het vies is om in je neus te peuteren. Ik hoop dat de groep geconcentreerd luistert naar het verhaal en mijn vragen beantwoord op aanwijzing van mij. De woorden die ik wil aanleren zijn: prachtig, engel, goochelaar, professor, kietelen en sneeuwschop.
Inrichting:
Ik zet de kinderen in een hoefijzervorm zo kan ik ze allemaal duidelijk zien. De kinderen zien zo ook allemaal het boek goed.
Organisatie:
Ik zorg dat ik de tafel al klaar heb staan met alle spullen erop. Het boek ligt klaar op de tafel
Betrokkenheid:
Ik noem de woorden die ik ze wil aanleren. Ik kijk dan of de kinderen de woorden al kennen en of er behoefte is aan uitleg van de woorden. Tijdens het lezen mogen de kinderen bij een nieuw beroep deze aanwijzen, op aanwijzing.
Aandacht voor verschillen:
Kinderen die de woorden al kennen mogen deze uitleggen aan de andere.
Les:
Ik heb de spullen (dingen die kenmerkend zijn voor de beroepen) op tafel liggen. Ik laat de kinderen even naar de voorwerpen kijken en hier eventueel o er vertellen.
Ik benoem de spullen en doe een weghaal spel.
Ik laat het boek (“niet doen”) zien en laat ze het verhaal voorspellen.
Ik lees voor en kijk naar de reactie van de kinderen op de beroepen om te zien of ik hier iets meer over moet vertellen.
Later proberen we met de hele klas alle beroepen nog eens op te noemen en deze bij het goede plaatje in het boek te koppelen.