Het is binnenkort weer tijd om de klok te verzetten! Er zullen altijd weer kinderen in je klas komen met vragen hieromtrent. Juf, waarom moeten we de klok verzetten? Weet jij duidelijk uit te leggen waarom dit is? Hier is een uitleg voor jezelf, zodat jij het je klas weer kan uitleggen.
Dus, zomer en wintertijd 101 voor leerkrachten.
Zomertijd (in België ook vaak zomeruur) is de tijd die gedurende de zomermaanden wordt aangehouden door de klok een uur vooruit te zetten, dit wil zeggen de klok een uur voor te laten lopen op de standaardtijd (die in dit verband ook wel wintertijdgenoemd wordt).
In de Europese Unie loopt de zomertijd van de laatste zondag van maart tot de laatste zondag van oktober.
In de zomer komt de zon zo vroeg op dat het al licht is terwijl de meeste mensen nog slapen. Door de klok te verzetten lijkt de zon later op te komen en weer onder te gaan. Hierdoor is het ’s morgens langer donker, en blijft het ’s avonds juist langer licht. De periode van daglicht komt zo beter overeen met de periode waarin de meeste mensen wakker zijn. De gedachte achter zomertijd is dat men zo zou kunnen bezuinigen op (elektrische) verlichting. Het energiebesparende effect van zomertijd is echter omstreden.
Oorsprong
Er is wel eens beweerd dat zomertijd voor het eerst voorgesteld werd door Benjamin Franklin en in een brief aan de redactie van de Journal of Paris. Het artikel was echter als grap bedoeld en bovendien stelde Franklin niet voor om de zomertijd in te voeren, maar dat men vroeger moest opstaan en naar bed gaan.
Het eerste serieuze voorstel kwam van de Engelsman William Willet in zijn Waste of Daylight (Verspilling van daglicht) uit 1907, maar hij was niet bij machte om het van de Britse regering gedaan te krijgen, ondanks steun van een aanzienlijke groep parlementsleden.
Geschiedenis
De eerste praktische toepassing van zomertijd was door de Duitse regering gedurende de Eerste Wereldoorlog, tussen 30 april 1916 en 1 oktober 1916. Kort daarop volgde ook het Verenigd Koninkrijk, voor het eerst van 21 mei 1916 tot 1 oktober 1916. Vervolgens voerde het Congres van de Verenigde Staten op 19 maart 1918 verschillende tijdzones in (die al sinds 1883 bij de spoorwegen in gebruik waren) en maakte de zomertijd officieel (in werking tredend op 31 maart) voor de rest van de Eerste Wereldoorlog. De zomertijd werd in 1918 en 1919 gedurende zeven maanden in acht genomen. De wet bleek echter zo onpopulair (hoofdzakelijk doordat men destijds meestal vroeger opstond en eerder naar bed ging dan tegenwoordig) dat deze werd afgeschaft.
Ook in de Tweede Wereldoorlog was in verschillende Europese landen de zomertijd in gebruik.
In en na de oorlog kende men in het Verenigd Koninkrijk (standaardtijd: GMT) zelfs een dubbele zomer- en wintertijd (1941, 1942, 1943, 1945 en 1947), dat wil zeggen een zomertijd van GMT+1 en hierbinnen een tweede zomertijd (GMT+2). In daaropvolgende jaren beperkte men zich weer tot gewone zomertijd (GMT+1), waarmee men ’s zomers gelijk liep met de meeste andere West-Europese landen. Van 18 februari 1968 t/m 31 oktober 1971 hanteerde men permanent een tijd van GMT+1, na veel kritiek keerde men in 1972 terug naar een gewone zomertijd. Ierland loopt vanaf de Tweede Wereldoorlog volledig gelijk met Groot-Brittannië.
Portugal kende zomertijd t/m 1965, tot het in 1966 ‘verhuisde’ van West-Europese Tijd (GMT) naar Centraal-Europese Tijd (GMT+1). Dit duurde t/m 1976, waarna het terugging naar GMT en in 1977 weer zomertijd invoerde.
Italië begon in 1966 met een jaarlijkse zomertijd.
De oliecrisis van 1973, die tot een golf van energiebesparende maatregelen leidde, was voor veel Europese landen aanleiding om opnieuw de zomertijd in te voeren. Spanje en Albanië begonnen hier in 1974 mee. In 1975 volgden Griekenland en Cyprus.Frankrijk volgde in 1976, Nederland, België, Luxemburg, Portugal en Polen in 1977, Tsjecho-Slowakije, Bulgarije en Roemenië in 1979. West-Duitsland wachtte nog tot 1980, totdat hierover een afspraak met Oost-Duitsland was gemaakt. Ook Oostenrijk,Denemarken, Hongarije, Noorwegen en Zweden sloten zich toen aan. In 1981 volgden de Sovjet-Unie, Zwitserland, Finland en Liechtenstein, en in 1983 Joegoslavië. In 1985 sloot Andorra zich aan, als laatste land in Europa.
Ezelsbruggetjes
Om te onthouden of de klok voor- of achteruit gezet dient te worden is er een ezelsbruggetje: je wint-er-tijd mee als de wintertijd in gaat (die dag duurt namelijk 25 uur).
Een ander ezelsbruggetje is in het voorjaar zet men de klok vooruit en in het najaar zet men de klok achteruit (of: in de winter gaat ‘ie terug). Ook: als het weer achteruit gaat (het wordt kouder), gaat de klok een uur achteruit. Gaat het weer vooruit(het wordt warmer) gaat de klok een uur vooruit.
In het (Amerikaans-)Engels bestaat er het ezelsbruggetje spring forward, fall back (lente/spring vooruit, herfst/val terug).
Kritiek
In West-Europa loopt de klok normaal gesproken al voor op de zonnetijd (in de Benelux circa 35 minuten). Gedurende de zomertijd wordt dit nog een uur meer. Dit extra uur wordt door sommige mensen als te groot ervaren.
Een belangrijker bezwaar zijn de moeizame omschakelingen tussen zomer- en wintertijd. Planten hebben als de zon het hoogst staat meer water nodig. Door het verzetten van de klok is dit in de zomer niet meer tussen 12:00 en 13:00 maar een uur later. Kwekers en verzorgers van planten moeten hier gedurende de zomertijd rekening mee houden. In de tuinbouw wordt de regelapparatuur in de zomermaanden hierop aangepast, zodat de klimaatstrategie voor het gewas niet verandert. Ook dieren passen zich niet vanzelf aan. Als ze dat al doen, dan alleen na verloop van tijd en als ze afhankelijk zijn van mensen. Dit kan problemen veroorzaken, zoals bijvoorbeeld in de veeteelt waar koeien niet opeens een uur eerder op zullen staan. Ook mensen hebben moeite zich aan te passen aan wijzigingen in het dagritme. Vooral kinderen, ouderen en avondmensen hebben hier last van, waardoor ze in de week na de aanpassing oververmoeid kunnen raken. In 2007 hebben wetenschappers van de Rijksuniversiteit Groningen, in samenwerking met de Ludwig Maximilians-Universiteit te München, aangetoond dat de zomertijd een langdurig en behoorlijk groot effect heeft op de biologische klok van de mens.
Voorstanders beweren echter dat de zomertijd meer voor- dan nadelen heeft. Daarbij haalt men vooral energiebesparing als voordeel aan, waarschijnlijk omdat dit in geld uit te drukken valt, dit in tegenstelling tot sommige andere voordelen zoals lekker lange zomeravonden. Tegenstanders trekken in twijfel of de lagere verlichtingskosten de hogere airconditioningskosten wel compenseren.
Er gaan ook stemmen op om het hele jaar door de zomertijd te hanteren, zoals sinds 2011 in Rusland gebeurt. Voordelen daarvan zijn dat er geen moeizame overschakelingen meer zijn, en dat toch de voordelen van de lange zomeravonden blijven. In de winter heeft ‘zomertijd’ het voordeel dat veel mensen niet meer in het donker naar hun werk gaan en weer thuiskomen, maar dat men weer vóór het duister thuiskomt.