Tussendoortjes

 

Tussendoortjes:

 

Mijn buurman is buschauffeur, hij heeft een hekel aan aaa’s; waar gaat hij naar toe?

De kinderen noemen ombeurten een plaats waarin geen a zit. Wie plaats noemt met a is af.

Variatie: noem een plaats die begint met een a.

 

De eerste leerling zegt een keer: hi, de tweede leerling zegt  hi hi, de 3e hi hi hi, etc. verkeerd aantal hi’s of lachen is af.

 

Wie kan een liedje zingen? Laat leerlingen een liedje zingen gedurende de tijd dat ze schatten dat 1 minuut duurt. Een andere leerling controleert met de stopwatch: wie komt het dichtste bij precies 1 minuut?

 

Zoveel mogelijk woorden een zin maken met bv. ‘l’ (leentje leerde Lotje lopen).

 

Kies een bepaalde klinker en maak een woord met 1 keer die klinker (weg). Dan een woord met twee keer de klinker (wegen), dan 3 keer. Enz.

 

Chinees fluisteren: fluister een boodschap in het oor van een leerling. Deze leerling geeft de boodschap weer door in het oor van de volgende, zo de klas rond. De laatste persoon spreekt de boodschap hardop uit. Wat blijft er uiteindelijk over van de boodschap?

 

Telefoongesprek: 2 kinderen gaan naar de gang en spreken een bepaalde rol af (acteur en impresario). Ze komen de klas weer in en voeren telefoongesprek met de afgesproken rollen zonder te verklappen wie ze spelen. De andere leerlingen raden wie ze uitbeelden.

 

Spreekwoorden aanvullen: 1 leerling zegt de helft van een spreekwoord. De volgende leerling vult het spreekwoord aan. Gaat dit goed, mag deze leerling een nieuw spreekwoord verzinnen.

 

Sta in de kring. Een kind begint met een kort ritme  te klappen of stampen. De volgende neemt het ritme over, en dan die ernaast. Zo ga je de hele kring rond. Het allerlaatste kind mag een nieuw ritme bedenken.

 

Woordwissel: je noemt een woord: bv. zee. De volgende leerling noemt een woord dat er bij past; bv. golven; zo door associëren tot het vastloopt.

 

Het verboden woord: vertel een verhaal over een onderwerp waarin het woord over het onderwerp niet genoemd mag worden. Bijvoorbeeld een verhaal over een zwembad, zonder het woord ‘water’ te gebruiken.

 

Jaarring: hoepel met 4 kleuren papier; groen VVD lente, geel VVD zomer, bruin VVD herfst, wit vod sneeuw; hang aan de ring voorwerpen die met het seizoen te maken hebben en maak zo een jaarring.

 

Een kind doet pantomimisch voor wat hij heel goed kan. De anderen raden wat het is.

 

Elk kind schrijft zijn voornaam verticaal op een briefje. Vervolgens schrijft hij naast iedere letter van zijn voornaam voorwerpen uit de ruimte op die met die letter beginnen.

 

1 kind gaat op de gang. Ander kind verandert iets in de klas. Het kind van de gang moet raden wat het is.

 

Iedereen zit in een kring. De spelleider fluistert zijn linker- of rechterbuurman de naam van een willekeurig kind in het oor. Deze naam wordt vervolgens in de kring doorgefluisterd, totdat hij degene bereikt die die naam heeft. Deze noemt zijn naam hardop. Nu is hij aan de beurt om een naam op reis te sturen.

 

Iedereen zit in een kring; eventueel 2 groepen. Een kind begint een ongeveer 3 cm brede reep af te scheuren van een krantenpagina van groot formaat, parallel aan de rand. Uiteindelijk moet de reep nog aan een 3 cm lang uiteinde van krantenpapier hangen. Geef hem door aan een buurman die in tegenovergestelde richting scheurt. Wie maakt de langste slang?

 

Alle kinderen worden volgens criteria van een spelleider in een hoek gerangschikt (eventueel met ogen dicht). Kinderen proberen te bepalen op grond van welke criteria ze zijn gerangschikt (spijkerbroek, blauwe ogen, etc.)

 

Een kind is de examenkandidaat. Hij verlaat de ruimte. De docent schrijft 5 moeilijke zinnen op het bord (de pterosauria leefde 70 miljoen jaar geleden). De docent gaat vervolgens twee meter van het bord zitten met zijn rug ernaartoe. De examenkandidaat komt binnen en wordt met de rug naar het bord gezet. De docent stelt hem de vragen. De kinderen in de klas proberen de eindexamenkandidaat voor te zeggen, maar ze mogen het antwoord niet noemen of schrijven.

 

Een kind roept: “ ik ben in de put gevallen!”. De anderen vragen: “ wie moet jou eruit halen?”.

Antwoord: “degene die het gekste gezicht kan trekken (hardst kan lachen, etc.). Kind in de put bepaalt de winnaar en ander kind valt in de put.

 

De kinderen zitten in de kring. De eerste leerling noemt zijn naam en de leerling ernaast noemt zo snel mogelijk erna zijn naam, dan de volgende en zo de kring door. Lukt het zonder onderbrekingen om je eigen naam te roepen?

 

De kinderen zitten in de kring. De eerste leerling klapt in zijn handen, de leerling ernaast klapt zo snel mogelijk erna, dan de volgende enzovoort.

 Je kunt dit variëren door een bepaald ritme in te voeren: hard, zacht, zacht.

De eerste leerling geeft een harde klap, de tweede en de derde een zachte, de vierde weer een harde klap enzovoort.