Spelletjes spelkring

Rosa koopt rozen in Roosendaal

 

De groep wordt in tweeën gedeeld. Iedereen krijgt een nummer: 1-1, 2-2, 3-3, enz.

Kringleider zegt een nummer, die kinderen staan op. Kringleider noemt een letter, bijv. R. Dan moeten de kinderen een zin bedenken met:

          een naam

          wat kopen ze

          waar kopen ze dat

Bijv. Rosa koopt rozen in Roosendaal

Moordenaartje

 

Kinderen doen ogen dicht. Kringleider loopt rond: 1 tik = moordenaar, 2 tikken = detective. Die kinderen moeten dat onthouden. Moordenaar knipoogt en de detective probeert te ontdekken wie de moordenaar is. Als hij / zij het weet dan moet hij / zij dat zeggen. Ben je ‘dood’ dan ga je zitten.

 

Kan ook met twee moordenaars en detectives.

Inspringspel met geluid

 

3 kinderen beginnen in het midden in de kring. Ze beginnen een toneelstukje. Na ongeveer 1/2  minuten dan mogen er kinderen inspringen. Maximaal 5 kinderen in de kring.

 

Let op dat kinderen niet te lang in de kring blijven. Regel: als je wil inspringen en er zijn er 5, dan tik je een kind op de rug en ga je in zijn / haar plaats. Diegene moet er dan uit.

Iemand aan het lachen maken

 

Er worden twee kinderen uitgekozen door de kringleider. Die proberen de andere kinderen aan het lachen te maken zonder geluid! Ga je lachen, dan ga je op je stoel zitten en ben je af.

Het spel met de bal

 

Er wordt muziek gedraaid. Iemand start de muziek en stopt hem af en toe. Als de muziek speelt, dan wordt de bal voorzichtig overgegooid. Stopt de muziek en iemand heeft hem in de handen, dan is hij/zij af. Is de bal in de lucht op het moment dat de muziek stopt, dan is degene die de bal het laatst vast had af. Ben je af, dan ga je op je stoel zitten.

 

Galgje

 

Er wordt een woord in gedachten genomen. Dat woord wordt in de vorm van streepjes op het bord gezet. Bijv: huiswerk: _ _ _ _ _ _ _ _  De kinderen proberen het woord te raden. Ze gaan allemaal letters opnoemen. Zit er een letter in, schrijf je die letter op de goede plaats. Zit de letter er niet in, maak je een stukje van de galg. Hangt het mannetje, dan is de klas af. Ze moeten het dus raden voordat het mannetje hangt.

Levende kamers

 

Er zijn twee kinderen, die kinderen uitkiezen en van hen meubels maken. Als alle meubels zijn gemaakt, dan kan er een kort toneeltje worden gespeeld.

 

 

 

 

 

Inspringspel zonder geluid

 

3 kinderen beginnen in het midden in de kring. Ze beginnen een toneelstukje. Na ongeveer 1/2  minuten dan mogen er kinderen inspringen. Maximaal 5 kinderen in de kring.

 

Let op dat kinderen niet te lang in de kring blijven. Regel: als je wil inspringen en er zijn er 5, dan tik je een kind op de rug en ga je in zijn / haar plaats. Diegene moet er dan uit.

Moordenaartje met door elkaar lopen

 

3 kinderen beginnen in het midden in de kring. Ze beginnen een toneelstukje. Na ongeveer 1/2  minuten dan mogen er kinderen inspringen. Maximaal 5 kinderen in de kring.

 

Let op dat kinderen niet te lang in de kring blijven. Regel: als je wil inspringen en er zijn er 5, dan tik je een kind op de rug en ga je in zijn / haar plaats. Diegene moet er dan uit.

Estafette met een krijtje

 

Er worden twee groepen gemaakt. Elke groep gaat in een rij voor het bord staan. Er staat een woord op het bord, bijv. poes. Dan moeten de kinderen die aan de beurt zijn, een dier verzinnen met een S (poeS). Bijv. Slang. De volgende moet dan weer een dier verzinnen met een G. Zo gaat het door. Welke groep het eerste klaar is en op zijn stoel zit, heeft gewonnen.

Het kan ook met eten, dingen, plaatsen, enz.

 

 

 

 

Inspringspel

 

3 kinderen beginnen in het midden in de kring. Ze beginnen een toneelstukje. Na ongeveer 1/2  minuten dan mogen er kinderen inspringen. Maximaal 5 kinderen in de kring.  Als een kind wil inspringen, dan klapt hij /zij in de handen en dan moet het toneelstukje bevriezen (=stilstaan). Hij tikt iemand op de schouder en wisselt met die persoon. Het toneelstukje moet nu over iets heel anders gaan. Je mag er niet te lang in blijven.

Wat is er anders?

 

Eén kind gaat de klas uit. De andere kinderen verzinnen iets dat er in de klas of in de kring moet veranderen. Bijv. twee kinderen wisselen van plaats. Dan komt het kind weer terug en probeert te raden wat er anders is.

Ik weet zeker dat…

 

Er staat een kind in het midden. Die gaat iets verzinnen dat hij zeker weet. Bijv. Ik weet zeker dat niemand rode sokken aan heeft. Als niemand rode sokken aanheeft, dan mag hij doorvragen. Maar heeft iemand wel rode sokken aan, dan mag die in de kring zitten en is de ander af.

 

 

 

Chinees voetbal

 

Er wordt een onzichtbare bal overgegooid naar een kind. Je moet wel de naam zeggen. Die moet de bal vangen, maar de kinderen die naast hem zitten dien zijn dan de doelpalen en moeten hun hand omhoog steken. Gaat dit niet goed, dan ben je af en moet je op de grond gaan zitten. Je moet dan wel opletten of jij niet degen bent die nu als doelpaal speelt!!!

Juffrouw Ippel

 

Ieder kind krijgt een blaadje met een cijfer. Ze moeten onthouden welk cijfer ze hebben. Dit blaadje houden ze voor zich zodat iedereen het kan zien. Dit wordt op het bord geschreven:

Ik ben juffrouw Ippel nummer …

Ik heb … stippels.

Hoeveel stippels heeft juffrouw Ippel nummer …?

De kinderen moeten dan elke keer hun nummer noemen en bellen op naar iemand met een ander

nummer. Gaat het niet goed, krijgen ze een stip met crème. Dan verandert de 2e zin ook!!!! Bijv. Ik ben juffrouw Ippel nummer 3

Ik heb 1 stippel.

Hoeveel stippels heeft juffrouw Ippel nummer 6?

 

Ik ben juffrouw Ippel nummer 6

Ik heb 4 stippels.

Hoeveel stippels heeft juffrouw Ippel nummer 8?

 

Enz.

Verhaal breien

 

De kringleider begint een verhaal met één zin. Bijv. Toen ik vanochtend wakker werd, leek alles opeens zo anders…

Degene ernaast vertelt dan verder met één zin. Zo vertelt elk kind één zin, waardoor er een heel

verhaal komt.

 

 

 

Doorgeven

 

4 kinderen gaan de klas uit. Er wordt in de klas afgesproken dat 1 kind iets gaat uitbeelden, maar heel kort. Bijv. het wassen van een olifant. Dan komt één kind terug in de klas. Het kind beeld het uit en het kind dat terug is in de klas doet dat na. Hij moet het weer uitbeelden aan het volgende kind. Als alle 4 de kinderen hebben uitgebeeld, mogen ze raden wat er uitgebeeld moest worden.

Deurbel spel

 

Eén kind krijgt een opdracht (alleen dit kind weet het). Bijv. een taart afleveren bij een ander kind. Hij gaat voor het kind staan en belt aan. Dat kind doet de deur open. Dan ontstaat er een gesprekje tussen deze twee. Gaat de deur weer dicht, dan gaat het kind waarbij is aangebeld aanbellen bij een ander kind en dan krijg je weer een opdracht. De kinderen mogen het eventueel ook zelf bedenken, als de anderen het maar niet weten.

Doorfluistertje

 

De kringleider begint met een zin. Die fluistert hij / zij door aan zijn / haar buur. Die fluistert de zin ook weer door. Als iedereen heeft doorgefluisterd, dan moet de laatste de zin proberen hardop te zeggen.

 

 

 

 

De doos van Pandora

 

Tijdens het spelen van muziek wordt er een doos doorgegeven. Stopt de muziek, dan mag diegene die de doos vast heeft, doen alsof hij er iets uithaalt. Door middel van een toneelstukje zonder geluid laat hij zien wat er uit de doos is gehaald. Wanneer het geraden is, gaat de muziek aan en wordt de doos weer doorgegeven.

 

 

Wie is het?

 

Eén kind gaat de klas uit. De andere kinderen overleggen wie er ‘gezocht moet worden’. Alle kinderen gaan nu door elkaar staan. De zoeker komt de klas binnen en begint rond te lopen. De kinderen maken een hard geluid wanneer de zoeker in de buurt is van het kind dat gezocht moet worden. En zacht wanneer het kind ver weg is. Is het kind gevonden, dan mag die de klas uit, enz.

Dierenorkest

 

Elk kind kiest een dier uit wat hij / zij wil zijn. Denk daarbij aan de geluiden die de dieren maken. De kringleider is de dirigent. Van tevoren bespreekt de dirigent hoe hij aangeeft hoe de dieren harder/zachter/sneller/langzamer moeten zingen.

Dan kan er worden begonnen. Na een poosje mag een ander kind dirigent zijn en mogen de andere kinderen nieuwe dieren kiezen.

Het verboden woord

 

De kinderen gaan samen een verhaal vertellen over iets, bijv. over de zee en dan mogen ze het woord ‘water’ niet noemen.

Als je de bal in de handen hebt, mag je vertellen. Ben je klaar of heb je het verboden woord gezegd, dan moet je de bal doorrollen naar iemand anders en moet je op je stoel gaan zitten.