Herfst
Tikke takke regen
Tikke takke regen, tik tak op het dak.
tikke takke regen op de wegen.
Plens plens plens, plas plas plas
druppeltjes op mijn regenjas
Hoei, hoei, hoei,
De wind die zingt zijn regenlied,
Hoei, hoei, hoei,
Je hoort hem maar je ziet hem niet,
Hoei, hoei, hoei.
Winter
IJskoud
IJskoud bloemen op de ruiten.
IJskoud pegels aan ’t kozijn.
Wit en stil is alles buiten,
Wachtend op de zonneschijn.
IJskoud bloemen op de ruiten.
IJskoud pegels aan het kozijn.
Het dooit
O, wat een troep
Op de straat en op de stoep.
De sneeuwwitte laag is verdwenen.
Water en ijs,
Wat bruin en wat grijs,
Blubberen over de stenen.
Je schrikt je een hoedje,
Loopt voetje voor voetje…
En dat je niet valt is een wonder.
Lente
Spetter, spetter, spat
Spetter, spetter, spat,
Ik word kledder nat..
Ik huppel in de regen
Daar kan ik wel tegen
Spetter spetter spat…
Ik word kledder nat…
Huppel druppel
Huppel druppel, regendropje.
Val maar op mijn regenkopje.
Val maar op mijn regenjas.
Huppel druppel plas plas plas.
Maar ik ben niet bang voor de regen
Want ik kan er heus wel tegen
Val maar op mijn regenjas.
Huppel druppel plas plas plas.
Zomer
Zonnetje
Zonnetje, zonnetje, zonnetje
Kom nu maar op mijn balkonnetje
Zonnetje lief, zonnetje fijn
Wil je wel mijn vriendje zijn?
Zingen
Zoek de zon op—die is zo fijn,
Want een beetje zonneschijn,
dat moet er zijn;
’t Staat wel aardig zo’n mahoniehouten huid,
Maar als je boter op je hoofd hebt
Blijf er dan liever uit!