Prentenboeken

 

 

 
 
1. Beginsituatie
· Wat hebben de kinderen al gehad over dit onderwerp?
· Welke voorkennis is nodig om de lesdoel(en) te kunnen bereiken?
· Hoe sluit de activiteit aan bij de belangstelling en ervaringen?
 
 
De kinderen hebben allemaal wel eens een griezelboek gelezen. De kinderen kunnen een beeld vormen bij een stuk tekst. De kinderen hebben fantasie.
De activiteit sluit aan, omdat ze hun eigen beelden moeten gebruiken om de opdracht uit te kunnen voeren.
 
Feedback mentor
 
2. Lesdoel(en)
· Wat wil je dat de kinderen bij deze les ervaren, leren?
· Wat moeten de kinderen na afloop van de les kunnen?
 
 
 
De kinderen kunnen uit een stuk tekst een eigen beeld creëren en deze op papier vastleggen.
De kinderen kunnen de personen waarvan het uiterlijk beschreven is juist op papier zetten.
 
 
 
3. Organisatie
· Welke leermiddelen, materialen ga je gebruiken?
· Wat moet je van te voren regelen, klaarzetten, op het bord zetten?
· Met welke kinderen ga je werken? (hele groep, groepjes, groepje)
· Wat doen de kinderen die eerder klaar zijn?
· Hoe organiseer je het opruimen? (taakverdeling, regels en afspraken)
 
 
 
 
Ik ga het bord gebruiken. Hierop ga ik de hoofdpersonen zetten met het beschreven uiterlijk in het boek, zodat deze bij iedereen hetzelfde is. Hierbij heb ik krijt nodig en op een papier gezette uiterlijk om deze over te schrijven op het bord. Dit zet ik van te voren op het bord. Ik heb het verhaal in 28 stukken verdeeld en op A3 formaat gekopieerd. Wasco. Prentenboeken.
Ik ga werken met de gehele groep.
Kinderen die eerder klaar zijn gaan op hun plek bedenken hoe het verhaal verder zal gaan (vanaf het stuk tekst waarbij zij een tekening hebben gemaakt). Ze tekenen dit op een A3 vel.
Nadat het verhaal voorgelezen is en de kinderen hun papier bij mij hebben ingeleverd (direct na het voorlezen) laat ik de kinderen de wasco op de hoek van een tafelgroepje zetten en hierna 2 kinderen de doosjes ophalen en opruimen. De tekeningen die na afloop zijn gemaakt laat ik ophalen door één kind.
 
 
 
4. Leerinhoud
· Welke leerstof ga je behandelen?
· Welke oefenstof, opdrachten maken de kinderen?
· Wordt daarin rekening gehouden met verschillen tussen kinderen v.w.b. tempo, niveau en belangstelling?
 
 
Ik laat verschillende prentenboekjes zien. Hierbij leg ik de nadruk op de prenten. Ik vraag de kinderen wat zij van de prenten vinden. Wat zijn de verschillen in prenten?
Ik zeg dat wij ook een prentenboek gaan maken. Hierin wordt rekening gehouden met een aantal figuren (zie bord),
Kinderen die klaar zijn mogen een prent maken als vervolg verhaal.
 
Werkformulier: VOORBEREIDEN EN EVALUEREN VAN
                           STAGEACTIVITEITEN                                  
                    2
 
5. Didactische aanpak
· Hoe ga je de leerinhoud aanbieden?
· Hoe betrek je de kinderen hierbij?
· Geef enkele voorbeelden van vragen.
· Wat is jouw rol bij de uitvoering, inoefening? Zoals belangstelling tonen, observeren, signaleren, hulp bieden, feedback geven, reflecteren.
 
 
 
Ik laat de kinderen dichter bij mij en het bord komen zitten, waardoor ze allemaal de prentenboeken goed kunnen zien.
Ik begin de les met 4 prentenboeken. Ik laat deze om de beurt zien. Ik vraag de kinderen wat hun opvalt als je kijkt naar de platen.
Bij ‘Het kind van de Gruffalo’ hebben de tekeningen veel realistische kenmerken. De bomen hebben schors. Het kind van de Gruffalo valt op door een ander kleurgebruik. Ook worden gezichtsuitdrukkingen duidelijk naar voren gebracht.
Bij ‘Mijn held’ is er heel veel gebruik van diepte gemaakt en worden door kleuren verschillen aangegeven.
‘Kleine Thomas’ is heel abstract. Er worden geen details toegepast. Toch is het duidelijk waar het boek over gaat en wie de personen zijn.
‘Geheim in de mist’ is ook abstract. Er worden felle kleuren gebruikt.
Ik vraag de kinderen: ‘Wat valt je op als je naar deze afbeelding kijkt?’ ‘Valt je iets op aan de kleuren?’, “Valt er iets op aan de achtergrond?’, Zie je overal duidelijk wat het moet voorstellen?
Ik vertel de kinderen dat wij ook een prentenboek gaan maken. De tekst is er al. Daarbij moeten jullie een prent gaan bedenken. Omdat er een paar hoofdpersonen zijn en deze steeds terug komen, heb ik hiervan op het bord gezet hoe ze eruit zien. Dan weten we straks, als het verhaal voorgelezen wordt, wie op de prent staat. Ik vertel kort over de hoofdpersonen en de op het bord geschreven uiterlijken. Als de kinderen klaar zijn tekenen ze op een ander A3 papier het vervolg van het verhaal. De kinderen hebben voor de tekening 25 minuten. Het moet dan af zijn. Ik vraag of er nog vragen zijn en als deze er zijn beantwoord ik deze.
Ik laat de kinderen allemaal op hun eigen plek gaan zitten. Er wordt niet overlegd, het is dus stil. Ik laat 2 kinderen het wasco uitdelen. Voordat ik ga uitdelen zeg ik dat er niet door de klas gelopen wordt en dat de kinderen hun vinger opsteken als ze iets willen vragen. Ik deel zelf de A3 vellen uit. Ik zorg ervoor dat er per groepje geen verhalen zijn die op elkaar volgen, zodat de kinderen zelf moeten bedenken wat er in hun stuk tekst staat. De kinderen kunnen meteen beginnen.
Ik loop rond om vragen te beantwoorden en kinderen te helpen met de illustratie als ze er niet meer uit komen.
Na 25 minuten leg ik het tekenen stil. Iedereen legt nu zijn of haar krijtje neer. Ik vraag het kind met bladzijde 1 naar de stoel te komen en het verhaal dat hij/zij heeft voor te lezen. Hierna wordt de illustratie getoond. Nu kan het kind met bladzijde 2. Dit doen we tot alle kinderen hun stuk hebben voorgelezen.
Op deze manier wordt gecheckt of de opdracht goed is gemaakt. Als een kind klaar is met voorlezen levert het meteen zijn vel bij mij in.
Als iedereen geweest is vraag ik de kinderen de wasco per tafelgroepje op te stapelen. Twee kinderen vraag ik dit op te halen en op te ruimen. Een kind haalt de overige blaadjes op en levert deze bij mij in.
 
Feedback mentor
 
6. Leerling-activiteiten
· Wat doen de kinderen?
· Bij de presentatie, instructie
· Bij de uitvoering, inoefening
· Wat doen de kinderen die eerder klaar zijn?
 
 
 
 
De kinderen luisteren naar mijn verhaal. Ze kijken naar de prentenboeken en beantwoorden mijn vragen d.m.v. het opsteken van een vinger. De kinderen weten nu wat de bedoeling is bij deze opdracht.
De kinderen lezen het verhaal dat zij hebben gekregen. Hierbij gaan ze een illustratie maken, rekening houdend met het uiterlijk van een aantal personen.
Kinderen die eerder klaar zijn maken een tekening van het vervolg van het verhaal. Dit kan dus heel iets anders zijn dan waar het verhaal werkelijk naartoe gaat, zij kennen de rest van het verhaal niet.
 
 
 
7. Afsluiten/
evaluatie van de les
· Hoe sluit je de les af?
· Kijk je met de kinderen terug op de les? Hoe doe je dat?
· Waar let je op bij het nakijken, beoordelen van het werk?
 
 
 
Ik sluit de les af door het gehele verhaal voor te laten lezen met de bijgemaakt illustraties. De kinderen luisteren nu naar het gehele verhaal en letten erop of de illustraties goed bij de teksten passen.
Ik let erop of de tekst en illustraties bij elkaar passen en of de personen waarvan het uiterlijk op het bord is vermeld klopt met de tekeningen.
Ik kijk ook naar de manier van neerzetten op het papier. Is de illustratie duidelijk? Is het spannend?
 
 
 
8. Lesovergang
· Hoe organiseer je de overgang naar de volgende activiteit?
 
 
 
Ik laat de kinderen alles opruimen en inleveren, zodat hun tafels weer helemaal leeg zijn. Ik laat de kinderen wachten tot alles opgeruimd is. Dan vertel ik wat ze nu moeten gaan doen.
 
 
 
9. Tijdsplanning
· Voorbereiding, organisatie
· Presentatie, instructie
· Uitvoering
· Opruimen
· Afsluiten/evalueren
 
Voorbereiden: 10 minuten (exl. verhaal splitsen)
Presenteren: 10 minuten
Uitvoering: 25 minuten
Opruimen: 5 minuten
Afsluiten evalueren: 15 minuten
 
 
10. Persoonlijke leerdoelen
· Wat wil je zelf gaan leren?
· In je omgang met de kinderen
· Je didactisch handelen
· Hoe ga je dit aanpakken?
 
 
 
Ik wil ook bij deze les duidelijk zijn in wat de bedoeling is. Zo wil ik dat de kinderen niet praten tijdens de uitvoering en dat zij niet door de klas gaan lopen. Als ze vragen hebben steken ze hun vinger op.
Als er geen kinderen zijn die een vinger opsteken bij een van mijn vragen, geef ik zelf antwoord en laat er niet teveel wachttijd tussen ontstaan. (Tempo)