Piaget
Beginsituatie:
Kinderen kennen de begrippen meer, minder en evenveel, groter en kleiner.
Opdrachten met betrekking tot piaget hebben ze nog niet gehad.
Bedoelingen:
Ik wil kijken of de kinderen veranderingen door hebben. Hoe ze denken op zo’n moment. Wat
hun redenen zijn voor een antwoord.
De kinderen zullen door deze opdracht door hebben dat sommige dingen meer lijken dan dat
ze zijn.
Inrichting:
Ik doe deze opdracht rustig in het overblijflokaal dat is na de pauze altijd leeg. Ik neem de
antwoorden op om thuis terug te kunnen luisteren.
Organisatie:
Ik zorg dat de recorder gebruik klaar is de cassette moet terug gespoeld zijn. Het materiaal
voor de proefjes staat ook al klaar.
Betrokkenheid:
De betrokkenheid wordt vastgehouden door dat ik regelmatig vragen stel en de opstelling van
de opdracht steeds verander. Als ze dus een goed antwoord willen geven moeten ze heel goed
opletten.
Aandacht voor verschillen:
Voor de erg slimme kinderen zorg ik bijvoorbeeld bij de wateropdracht dat ik meer bakjes bij
mij heb waar ze dan tussen moeten kiezen.
Les:
Ik neem a mee naar het lokaal. Ik laat twee ballen klei zien. Is deze groter, kleiner of zijn ze
gelijk. Maak en slangetje van 1 bal. Maak verschillende balletjes.
Ik heb twee weilanden met een koe. Welke koe heeft meer of zijn ze gelijk. Maak een weiland
langer. Maak een weiland breder.
Welke van deze twee kannen heeft minder water of zijn ze evenvol. Giet het over in
vormpjes, enz
Sluit af met te vragen wat ze erg moeilijk en wat ze erg makkelijk vonden.