|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Gedicht 1: Sjefke, de vampierSjefke, de vampier heeft heel slechte ogen maar ook een ontzettend eigenwijze wil. ‘Pfff, ik heb mijn leven lang al bloed gezogen. En dat zonder een of andere stomme bril.’Maar vanmorgen heeft hij er toch een gekocht, ondanks zijn bloedneus en twee blauwe ogen. Want Sjefke miste vannacht een bocht en is toen tegen een flatje gevlogen …! |
Gedicht 2: Koppel, de slakKoppel, de slak heeft een fiets gekregen met wielrennerstuur en het nummer 10. ‘Nu scheur ik’, denkt Koppel, ‘over de wegen. Je moet snel kijken als je mij wilt zien!’Ze hebben hem op zijn fiets gezet En onder luid gejuich een zet gegeven Maar ik denk niet dat Koppel het redt: Hij is zijn gedachten al voorbij gereden … |
– Vraag na afloop naar de werkwijze van de tweetallen. Laat daarbij onderwerpen naar voren komen als: · Waar heb je op de eerste plaats op gelet? (Waarschijnlijk op het laatste woord van elke zin.) Hoe noem je dat soort woorden? (Rijmwoorden.) · Toch kun je niet alleen afgaan op de rijmwoorden. Waarom niet? (Je krijgt dan een onzin-gedicht. De betekenis is ook belangrijk.) · Vind jij dat een gedichtje moet rijmen? Waarom wel/niet? Ken jij een gedicht? Rijmt dat? Laat het eens horen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|