Kaarsenspel

 

Kaarsenspel
 
Tien kaarsjes
 
Er waren eens tien kaarsjes, met vlammetjes zo fijn
Ze wilden op het Kerstfeest graag goede lichtjes zijn.
 
Één kaarsje viel het tegen, altijd in vlam te staan
Het doofde snel zijn lichtje en is toen weggegaan.
 
Er waren negen kaarsjes, één van de negen zei
“Ik vind het niet gezellig hier” en stapte uit de rij.
 
Er waren nog acht kaarsjes, het was een mooi gezicht
Maar één dacht: ik ben de beste, meteen verdween zijn licht.
 
Toen stonden van de kaarsjes er zeven nog in vlam
Maar… één vergat te branden, hij wist niet hoe het kwam.
 
De vlammen van zes kaarsjes die brandden honderduit
Één zei: “Ik ben de mooiste”, toen ging zijn lichtje uit.
 
Nog maar vijf kaarsjes over. Wat zullen zij gaan doen?
Één brandde veel te haastig, opeens verdween hij toen.
 
Er stonden maar vier kaarsjes, ze brandden feller op
Één werd uitgeblazen, hij lette niet goed op.
 
Van die drie laatste kaarsjes ging één met het donker mee
Hij vond het niet meer zo nodig, toen waren er nog twee.
 
Die beide laatste kaarsjes, wat waren ze alleen
Één ging van moeheid slapen, toen was er nog maar één.
 
Het kleine laatste kaarsje, dat eenzaam achterbleef
Dacht: als ik mijn lichtje nu eens aan een ander geef.
 
Toen heeft dat ene kaarsje het feest nog net gered
Het heeft alle andere kaarsjes opnieuw in vlam gezet.
 
Nu branden alle kaarsjes met vlammetjes zo fijn
Ze willen op het Kerstfeest graag goede  kaarsjes zijn.
 
 
Na elk couplet wordt 1 kaarsje uitgeblazen, behalve de laatste. 
Met deze steek je in de laatste drie coupletten de kaarsen weer aan.