De Maansverduistering

Een verhaal over de maansverduistering waarin wordt uitgelegt hoe het nou zit met een maansverduistering

De Maansverduistering.

In de hoge boom zat Udo de Uil een beetje te slapen. Uilen zijn dan wel nachtvogels, maar zo nu en dan willen ze ook ’s nachts wel eens gaan slapen. De oude uil, die meestal “Meneer Udo” werd genoemd, had een drukke nacht achter de rug! Al vroeg in de avond lukte het hem om een jong muisje te verschalken! Hij had het lekker opgepeuzeld, maar het was wel een beetje weinig geweest! Daarom was hij om een uur of twee opnieuw uitgevlogen. En ook deze keer had Meneer Udo geluk! Het was een flinke  muis geweest, die hij had weten te vangen. Dat was al weer een uurtje geleden en de uil zat nu nog uit te rusten van al dat werk.

Maar lang duurde dat jammer genoeg niet. Udo werd wakker door een vreselijk gepiep. Hij keek boos om zich heen en toen zag hij meteen welk dier er zo te keer ging. Het was Vlerk, de oudste vleermuis uit het grote dierenbos, samen met wel tien andere vleermuizen. Al piepend vloog Vlerk op hem af. Toen de vleermuis vlak bij hem was, zei hij: “O, meneer Udo, er is iets vreselijks aan de hand! Wij zijn allemaal vreselijk bang!”. “Wat is er dan toch aan de hand?” vroeg Udo. “Nou, kijk maar eens naar de maan!” zei Vlerk toen.  En ja, nu zag meneer Udo het met zijn eigen ogen. Aan één kant was een heel stuk van de maan  verdwenen! Toch wist de uil heel zeker, dat de maan nog helemaal heel was geweest, toen hij die muizen ving. Ook de wijze, oude uil snapte er niets van. Wat kon er nou toch aan de hand zijn?

Daar kwam nog een dier aanlopen. Het was Viktor de vos. Met zijn zware stem riep hij naar boven, naar de uil: “Heb je de maan al gezien?”. “Ja” zei Udo, “weet jij wat er aan de hand is?”. De vos vertelde, dat hij die middag een paar mannen door het bos had zien lopen. Ze hadden lange gele jassen aan gehad, precies dezelfde kleur als de maan. “Misschien zijn die kerels wel stukken maan aan het stelen om er nog meer van die jassen van te maken!” zei hij nog.

Nog meer dieren kwamen op hen af. Twee dassen en een egelpaar, dat door al dat gepraat uit hun winterslaap was gehaald. Ook heel veel vogels kwamen naar hen toe. Het werd een drukte van belang! En ondertussen zagen ze met angstige ogen, dat de maan steeds weer een stukje kleiner werd.

“We moeten er wat aan doen!” zei de oude uil, “Als we niets doen, dan hebben we straks helemaal geen maan meer. Dan kan ik ’s nachts geen muis meer vinden!”.

Ja, natuurlijk moesten ze wat gaan doen. Maar wat? Viktor had een plannetje. “We lopen naar de maan toe en dan jagen we die kerels gewoonweg weg!”. De anderen vonden dat niet zo’n verstandig plan. Misschien hadden die mannen wel geweren bij zich!  Ze moesten er niet aan denken!

“Ik weet wat!” riep Dorus, één van de dassen. “Ongeveer een half uur lopen hier vandaan woont een tovenaar. Als iemand ons helpen kan, dan is hij het wel”. Viktor Vos ging mee en natuurlijk Udo Uil. “Wijs jij ons maar de weg!” zei Udo tegen Dorus. Met z’n drieën gingen ze op pad. De maan was nu al bijna voor de helft verdwenen! Veel tijde hadden ze niet meer!

De tocht duurde iets korter dan een half uur. Toen zagen ze het hutje van de tovenaar al tussen de boomstammen. Ze holden de laatste meters, want er was nu al bijna geen maan meer te zien!. De das en de vos bonkten samen op de deur. Udo schreeuwde heel hard: “Oehoe”. Daar ging de deur van het hutje al open. De tovenaar keek de drie dieren met slaperige ogen aan. “Wat is dat voor een kabaal, midden in de  nacht!” riep hij boos. “Kijk maar eens naar de maan!” brulden de dieren in koor. Nu zag de

tovenaar het.ook. In plaats  van een mooie, grote volle maan was er nu  bijna niets meer van de gele schijf te zien.

“Doe er wat aan!” riepen de dieren. De tovenaar ging  naar binnen en kwam twee tellen later al weer naar buiten. In zijn hand had hij zijn grote toverboek! Hij bladerde er wat in, tot hij gevonden had wat hij zocht. Met een plechtig gezicht keek hij naar het dunne streepje maan en toen strooide hij wat poeder uit een busje op de grond en sprak hij: “Maan! Groei aan!”.

“Het zal wel even duren” zei de tovenaar, “maar ik weet zeker, dat alles goed zal komen! Gaan jullie maar weer rustig naar huis.”.

Onze drie vrienden gingen weer terug naar hun eigen gedeelte van het bos. Het was nu wel erg donker! Ze hadden soms moeite om de weg te vinden. Strak keken ze naar de grond om niet over boomwortels te struikelen. Maar na een lange, moeilijke toch kwamen ze toch weer bij de boom van meneer Udo aan. Nu pas gunden ze zich de tijd om eens naar boven te kijken. En ja hoor! Er stond al weer bij na een halve maan aan de hemel! Wat was dat toch een knappe tovenaar, die oude man daar in die boshut!

In de hut stond ook de tovenaar naar de maan te kijken. “Nou, mijn toverspreuk heeft toch  maar weer goed gewerkt!” zei hij lachend tegen zijn tovenaarsleerling. “Wat zijn die dieren toch dom! Ieder  mens weet toch wat een maandverduistering is! Of weet jij het soms ook niet?”. Zijn leerling schudde zijn hoofd. “Ik heb zoiets ook nog nooit meegemaakt” zei hij.

Toen legde de tovenaar het nog één keertje uit: “De maan is eigenlijk net een spiegel waar de zon op schijnt. Wij zien die spiegel hier op de aarde als de maan. Maar een enkele keer kan de zon niet op de maan schijnen, omdat onze eigen aarde in de weg zit. Die zit dan precies tussen de zon  en de maan in! De maan is er dan nog wel, maar omdat hij geen licht meer van de zon ka n krijgen, zien we hem n iet meer!”

Nou snapte zijn leerling het ook! En jullie? Of wisten jullie al lang hoe dat zat met een maansverduistering?