In mijn portemonnee…
De kinderen zitten in een kring.
De leerkracht zegt: “In mijn portemonnee zit een auto.”
Het kindje naast de leerkracht zegt:”In mijn portemonnee zit een auto en een fiets.”
Het kindje daarnaast zegt:”In mijn portemonnee zit een auto, een fiets en een vliegtuig.” En zo maar door.
Als het aantal woordjes, die de kinderen moeten onthouden te lang worden, dan kan de leerkracht gewoon weer opnieuw
beginnen.
Tip:
De woordjes kunnen aangepast worden aan de thema.
De hoofdzin kan ook aangepast worden aan de thema (ik ga naar het circus en ik zie…)