Student: Hilke van Keulen
Jaargroep: 2
Stageschool:
Groep: 1/2
Mentor: |
|||
Vak/onderwerp: RW, meten is weten
Datum: |
|||
Voor de student:
Aandachtspunten deze week Actiepunten deze les |
|||
· Alle kinderen bij de kringactiviteit betrekken.
· Jezelf op de achtergrond zetten.
|
= niet alleen die kinderen aan het woord laten die het snelste of het hardst roepen. Vingers op laten steken en beurten geven.
= door veel vanuit de kinderen te laten komen. Ruimte vrij laten voor spontaniteit.
|
||
Voor de kinderen:
|
|||
Lesdoel: wat moeten zij na de les kunnen/kennen?
Aan het einde van de les kunnen de kinderen met behulp van alledaagse materialen voorwerpen meten en daar het begrip groot, groter dan, klein en kleiner dan aangeven. Tevens kunnen ze aangeven hoe groot een voorwerp of afstand is; bijvoorbeeld de afstand van de kast naar de deur is 12 voetstappen ver.
|
|||
Beginsituatie: welke betekenis heeft deze les voor de kinderen? Wat tref ik aan op het gebied van organisatie? Wat moeten de kinderen kennen/kunnen om mijn les te kunnen volgen?
Ik verwacht dat de kinderen dit een leuke les zullen vinden omdat het spannend is voorwerpen te meten.
Op het gebied van organisatie moet ik ervoor zorgen dat ik op tafel een aantal voorwerpen verzamel. Tevens moet ik zorgen voor rietjes, stukken touw, linialen, potloden en werkbladen.
Om mijn les te kunnen volgen moeten de kinderen opletten en enthousiast meedoen met de les.
|
|||
Fasering:
Naam + tijd |
Lesverloop |
||
Inleiding ongeveer 5 minuten
Kern ongeveer 15 minuten.
Afsluiting ongeveer 5 minuten. |
Ik zorg ervoor dat alle kinderen een plaatsje zoeken in de kring. Wanneer alle kinderen op hun plaats zitten start ik de activiteit. Ik pak een aantal voorwerpen uit het klaslokaal en leg deze op tafel neer. Ik vraag de kinderen hoe je erachter kan komen wat de grootte van elk voorwerp is? Wat zou je kunnen gebruiken om een voorwerp te meten.
Ik bespreek met de kinderen waarom het handig kan zijn om over verschillende meetinstrumenten te beschikken en waarom bepaalde meetinstrumenten heel bruikbaar zijn bij het ene voorwerp, maar bij een ander voorwerp weer helemaal niet. Ik probeer dit te verduidelijken aan de hand van een voorbeeld (bijvoorbeeld je kunt de lengte van een sprong meten door het maken van voetstappen, maar als je een potlood wilt meten kun je beter een ander meetinstrument nemen). Wie kan uitleggen hoe dat komt?
Om de verwerkingsopdracht uit te leggen doe ik voor hoe het werkblad werkt. Ik laat de kinderen het werkblad zien. Als ik wil weten hoe groot dit voorwerp is, hoe kan ik dat dan het beste aanpakken? Kan het ook anders? Waar moet je op letten als je iets wilt meten?
Ter illustratie laat ik een kind een voorwerp uit het lokaal nemen en dit gaan we meten. Allereerst tekenen we het voorwerp op het werkblad in het eerst vakje. Dan bespreek ik met de kinderen welk meetinstrument je het beste kan kiezen. Dit meetinstrument plakken we in het tweede vakje. In het derde vakje schrijven we hoe groot, lang, breed of hoog het voorwerp is.
Ik vraag of iedereen begrijpt hoe het werkblad werkt. Als ik merk dat dit het geval is verdeel ik de klas in groepjes van 4 kinderen. Ik geef elk groepje een werkblad en een potlood. Ik spreek met de kinderen af dat de plakpotten op deze tafel blijven staan en dat wanneer ze iets moeten plakken ze dat op de tafel doen.
Alle kinderen verzamelen zich weer in de kring. We bespreken de werkbladen. Elk groepje mag een voorwerp dat ze hebben gemeten alten zien en vertellen hoe ze dat gemeten hebben, waarmee en waarom daarmee?
Ter afsluiting vraag ik of de kinderen het leuk zouden vinden om mij te meten. Ik laat de kinderen de meetinstrumenten zelf kiezen. Op het werkblad schrijven we erbij hoe lang ik ben. (Ik bespreek met mijn mentor welke activiteit er na mijn les moet plaatsvinden. En indien nodig verzorg ik de overgang daar naartoe.)
|
||
Betrokkenheid Ik zorg voor een hoge betrokkenheid door |
|||
De kinderen veel zelf te laten onderzoeken en uit te laten vinden. Tevens ben ik zelf heel enthousiast waardoor ik hoop dat de kinderen dat ook worden.
|
|||
Werkvormen Ik kies voor de volgende werkvormen Omdat |
|||
|
Ik op deze manier alle kinderen dezelfde informatie kan geven. Bovendien leent deze activiteit zich voor de kring, omdat alle kinderen kunnen meedenken over het probleem.
De kinderen op deze manier zelf in hun groepje aan de slag kunnen en zelf kunnen ondervinden hoe het meten werkt en waar ze op moeten letten.
Ik op deze manier kan achterhalen wat de kinderen hebben gemeten, hoe en waarmee ze dat hebben gedaan en wat het resultaat daarvan is.
|
||
Organisatie Welke mogelijke knelpunten zijn er? Hoe los je deze op? |
|||
· Dat er groepjes zijn die niet van start komen.
|
Door een goede instructie en voorbeelden te geven. Wanneer de kinderen met hun groepjes aan de slag gaan loop ik door het lokaal heen en help ik de kinderen die dat nodig hebben.
|
De waterkant
De waterkant