Rekenen/Wiskunde – Kleur

 

3.C.3 Onderwijsopdracht Rekenen/Wiskunde
Kleur en vorm
 
Benodigdheden:
– Materialen in vormen zoals vierkanten, cirkels, driehoeken en rechthoeken in verschillende
kleuren (rood, geel, blauw en groen).
 
Inleiding:
 
De kinderen zitten in de kring. Ik laat hen de verschillende vormen zien en bespreek deze met
hen. Hierbij stel ik vragen als: hoe heet deze figuur/vorm? Waarom heet deze figuur/vorm zo?
Wat voor kleur heeft deze figuur/vorm? 
 
Kern:
 
Ik leg in DEZELFDE kleur VERSCHILLENDE vormen op tafel neer. Ik laat de kinderen hier
een paar tellen naar kijken. 
Één kind uit de klas laat ik ‘naar voren’ komen, dit kind draait zich even om. Een ander kind
haalt een vorm van tafel en verstopt deze. Het kind, wat omgedraaid stond, draait zich weer
om en moet raden welke vorm er van tafel is gehaald. Dit kind benoemd zowel de vorm als de
kleur!
 
Hierna leg ik in VERSCHILLENDE kleuren DEZELFDE vormen op tafel neer en herhaal de
activiteit.
 
Om het wat moeilijker te maken, leg ik meerdere vormen in verschillende kleuren op tafel
neer en herhaal wederom de activiteit met de kinderen. 
 
Afsluiting:
 
Ik kies om de beurt een kind uit en geef hem/haar de opdracht om: 
– de blauwe vierkant te pakken en in het doosje te stoppen
– de rode cirkel te pakken en in het doosje te stoppen
 
– pak de gele figuur met drie hoeken. Hoe heet deze figuur? Stop deze in het doosje.
– pak de rode figuur die helemaal rond is. Hoe heet deze figuur? Stop deze in het doosje. 
 
Differentiatie:
 
Groep 1:
– dezelfde vormen in verschillende kleuren neerleggen 
– verschillende vormen in dezelfde kleur
– 1 á 2 voorwerpen wegnemen
– kleuren beperken
 
Groep 2:
– verschillende vormen in verschillende kleuren
– 2 á 3 vormen wegnemen
– meerdere vormen/kleuren neerleggen
– vormen verwisselen na wegnemen
 

Taal begrip

Werken met een kind met het speelleermateriaal Begrippen-taal.