Boerderij

 

Opwarming:

Ik laat de kinderen in een kring zitten. Ik vertel dat ik een verhaal ga vertellen over de kinderboerderij. Als opwarming laat ik de kinderen vertellen over de kinderboerderij. Ik vraag ze wat je daar tegen komt, welke geluiden deze dieren maken en welke bewegingen ze maken. Misschien zijn er kinderen die een dier na willen doen.
Dan vertel ik dat er in het verhaal een boer, een  poes, een varken, een koe, een vogel en een hond voorkomen. Ik verdeel de klas in 6 groepjes. De 6 groepjes staan voor de 5 dieren en de boer. Ik leg uit dat de kinderen precies kunnen horen wanneer hun groepje aan de beurt is. Als ik zeg ‘Dag Boer!’, begint de rol van de boer. Als je afscheid neemt van de boer, gaat het kind dat de boer speelt weer zitten.

 

Kern:

We gaan allemaal aan een kant van het lokaal staan. Ik begin de inleiding van het verhaal te vertellen en speel zelf mee. Als we op de boerderij zijn aangekomen gaat iedereen weer op zijn of haar stoel zitten. Dan beginnen de rollenspellen. Als de kinderen nog verder willen, kan ik de rollen veranderen en het verhaal nog eens vertellen.

           

Aflsuiting:

Ik bespreek met de kinderen wat ieder dier en de boer deed. Ik vraag wat ze vonden van het spel en sluit af met versje over het kippetje ukkepuk. Ik kan eventueel het voor de tweede keer vertellen van het verhaal achter wegen laten en in plaats daarvan de kinderen het versje met de bijbehorende gebaren leren.  

Zie de bijlage voor het verhaal en het versje.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 1: De Kinderboerderij

We gaan vandaag naar de kinderboerderij. Je hoeft geen jas aan, want het is mooi weer. De zon schijnt. Eerst moeten we oversteken. Kijk goed naar links, dan naar rechts en nog een keer naar links. Komt er niets aan? Mooi, dan kunnen we naar de overkant. Kijk, we moeten over dat bruggetje. Kom eens kijken, er zwemmen allemaal eendjes onder de brug door. Zullen we ze tellen?

Hoeveel zie jij er? En jij? Kom we gaan verder. Zie je daar de kinderboerderij al? Wie doet er even het hek voor ons open? Zo, we zijn er! Ga maar op een stoel zitten en luister goed, wie er op de kinderboerderij zijn.

Dag boer!
De boer duwt een kruiwagen met stenen. De kruiwagen is erg zwaar. Daarom moet hij heel hard duwen. De boer wordt moe van het duwen. Hij gaat even op een bank zitten om uit te rusten. Hij is zo moe, dat hij in slaap valt.
Slaap lekker boer!

Dag poes!
De poes is erg lui. Ze slaapt in de zon. Zullen we haar roepen? “Poes, poes!” De poes knippert met haar ogen. Ze rekt haar voorpoten uit en dan haar achterpoten. Ze gaapt en loopt naar haar schoteltje melk. Ze likt van de melk. Mmm, lekker! Dan gaat ze lekker liggen op een warm plekje in de zon en doet haar ogen dicht. Ze slaapt alweer.
Welterusten,  luie poes!

Dag koe!
Terwijl de boer slaapt op de bank en de poes in de zon, loopt de koe in de wei. Ze heeft honger. Ze eet veel gras. Nu heeft de koe geen honger meer, maar er zitten vliegen op haar kop. Dat vindt ze niet leuk. Ze schudt met haar kop om de vliegen weg te jagen. Dan loopt ze naar de bak met water en gaat drinken. Ze drinkt heel veel en kan haast niet meer lopen. Haar buik wordt zo zwaar. “Boe, boe, boe”, zegt ze. Ze gaat in het gras liggen.
Tot ziens, koe. Wij gaan verder kijken.

Dag varken!
Kijk, daar ligt een varken in de modder. Het varken knort, hoor maar! Ze rolt door de modder, op haar zij, op haar rug, op haar andere zij. Ze vindt het lekker en knort nog eens. Dan doet ze haar ogen dicht en wordt het heel stil.
Slaap lekker, varken.

Dag vogel!
Terwijl de koe in het gras ligt en het varken in de modder slaapt, zit de vogel in een boom. Hij springt van tak naar tak en kijkt rond. Is er iets te eten? Ja, daar ziet de vogel een dikke vette worm. Hij trekt met zijn snavel de worm uit de grond. Hij ziet op de grond een stukje brood. Hij pikt het op. Dat is ook lekker. Nu heeft de vogel genoeg gegeten en vliegt weg.
Dag vogel, tot ziens!

Dag hond!
De hond komt uit de schuur. Hij zoekt de boer. Hij ziet dat de boer op de bank slaapt. Hij kwispelt met zijn staart. Zijn staart gaat heen en weer, van links naar rechts. Hij loopt naar de boer en blaft: “waf waf!” De boer schrikt wakker. Hij aait de hond over zijn kop. De hond blaft nog eens: “Waf, waf!” De hond heeft honger. Hij heeft trek in hondenbrokken. De boer gaat hondenbrokken zoeken. De hond loopt met hem mee.
Dag boer! Dag hond! Tot ziens!

 

Bijlage 2: Het kippetje Ukkepuk

Het kippetje Ukkepuk
Dat heeft het altijd druk
Op maandag moet het dweilen
Op dinsdag nageltjes vijlen
Op woensdag wormpjes bakken
Op donderdag houtjes hakken
Op vrijdag kippenpap roeren
Op zaterdag kuikentjes voeren
Alleen op zondag heeft het vrij, dan legt het een gespikkeld ei